Bart Madou
Leestip van Bart Madou
… cortesia, een bepaalde 'hoffelijkheid' die je moet opbrengen bij het lezen van een boek. (G. Steiner)

Ik zie niet wat ik zie

13 februari 2024

HARMONIE, EEN WOORD DAT WIJ NIET MEER KENNEN

The gang of four: Vincent, fotograaf en natuurminnaar, Marie, documentairemaakster en zijn (latere) vrouw, Sylvain, filosoof-schrijver en globetrotter, Léo, jonge filosoof en secondant van Vincent. Samen op weg naar Tibet, op zoek naar de (bijna) verdwenen sneeuwpanter.

Te voet, gepakt en gezakt met mondvoorraad en zware camera’s en fotomateriaal, door onherbergzame berggebieden bij -20° C.

En wachten, vooral wachten, geduldig wachten en voortdurend de einder afspeuren met verrekijkers. Geduld voor een overhaastige Europeaan, gewend om van vliegtuig op trein op bus te springen (Sylvain), het is niet evident. Dit is het wel voor Vincent, die uren kan stilzitten en stilliggen, het oog gefixeerd op de rotsen in de verte. Marie die dit alles filmt voor later.

Sylvain die veel noteert in een piepklein notitieboekje, die vooral veel nadenkt, filosofeert, mijmert, zich verliest in de oude Tibetaanse en Chinese gedachtewereld. Het levert een merkwaardige beschrijving op van een zoektocht naar een zeldzaam dier: de sneeuwpanter, onzichtbaar voor de mens. Hij schrijft: ‘Het onzichtbare zien: grondbeginsel van het taoïsme en oerwens van de kunstenaar.’ Het is het nieuwe credo dat hij bij zichzelf opdreunt als een Tibetaanse mantra. Sylvain herinnert zich zijn vele reizen, de wereld rond, maar beseft dat hij eigenlijk nooit iets gezien heeft. Sylvain bewondert Vincent bovenmatig en staat versteld van diens kennis van de natuur.

Marie heeft ze eerst opgemerkt, een vage sliert, acht silhouetten in de verte. Equus kiang, zegt Vincent, wilde ezels in paniek op de vlucht voor wolven. Dieren dansen niet als de wolf zingt, voegt Vincent eraan toe.

In de grote stilte van de nacht, die echter nooit helemaal stil is, horen ze de baltsroep van de wilde jak. Trilling van een oergeluid voor Sylvain: OHM! Een oerkreet, een pulserende oerkracht. Acht uur na elkaar, voor dag en dauw, onbeweeglijk, ligt Vincent op de loer, achter hem, wat verderop, Leo en Sylvain in een geïmproviseerde uitkijkpost. ‘Tijd genoeg om wat te filosoferen’ noteert Sylvain in zijn schriftje. Dieren spotten is een soort bidden: als je er een in het oog krijgt, doe je als de mystici: je groet de primaire herinnering.

Om personen met minder goede bedoelingen te misleiden, geven ze hun eigen namen aan de plaatsen die ze bewandelen: een meer – het lag als een hostie van jade in het zand - heet dan ‘het meer van Tao’, zo zal het in het verslag van Sylvain staan. Sylvain bestudeert de Tao Te Ching die hij meegebracht heeft. ‘Tao is de oorsprong van het universum en daarom zonder naam. Als we hem willen benoemen is hij de moeder van alle wezens.

Met elk zo’n veertig kilo materiaal op hun rug – behalve Sylvain die last heeft van zijn rug en minder gewicht meesleurt – tjokken de vier door het landschap, meer dan 5000 meter hoog. Af en toe verschijnt er een vos, een wolf, een lynx, blauwschapen, antilopen, maar geen panter. Soms zien ze uren niets, zelfs geen roofvogel.

Sylvain denkt ‘s nachts in zijn tentje aan Parijs of aan een huisje in de Provence. Of aan zijn vroegere reizen, hij wilde overal heen, was nooit tevreden, hij wou alles tegelijkertijd, maar nu benijdt hij de jaks, kolossen die onverstoorbaar hier hebben postgevat om te overleven.

Intussen filmt Marie de stofslierten die de daverende kuddes opwerpen, maar Sylvain neigt tot zwaarmoedigheid. Hij denkt aan Picardië, waar hij als kind opgroeide, waar hij zijn liefde voor Courbet en het zachte klimaat van de streek ontdekt had. Doch hier is er de geur van Tibetaanse steppen.

Nog altijd geen spoor van de panter. Vincent en Marie liggen al uren naast elkaar op de uitkijk. ‘Liefde is… urenlang onbeweeglijk zij aan zij liggen’, merkt Sylvain op. Hier dwaalt hij in gedachten af naar een vroegere en zo te lezen onmogelijk liefde van hem. Een lelieblank meisje uit Les Landes, dat de vogels en de insecten begreep, dat als de zandhaver tot bloei kwam, zei: ‘Dat is de bloem die bidt tot zijn god, de zon.’ Zij was een zuster van Franciscus van Assisi. Sylvain haalt bladzijden lang herinneringen op aan hun samenzijn. Hij verloor haar echter omdat hij zich niet aan handen en voeten gebonden wilde overgeven aan de natuur. Zij trok zich terug in haar avondwoud. Maar een idée fixe nestelde zich in zijn wezen: in de panter zou hij haar terugzoeken. Een ontmoeting met de panter zou hij opdragen aan de vervaagde herinnering aan haar.

Sylvain tracht zich de panter voor te stellen. Hij haalt in zijn verbeelding de schilders van de Romantiek naar boven: Delacroix die tijgers en leeuwen in de Atlas schilderde, Corot die een panter met een kleine Bacchus op zijn rug schilderde, Fernand Khnopff met zijn raadselachtig doek dat hij de naam ‘Liefkozingen’ meegaf en waarop een panter met een vrouwenhoofd een wit wegtrekkende minnaar streelt, de Prerafaëlieten met hun halfnaakte prinsessen met panters aan hun zijde. Panters, onbelemmerd, onverbiddelijk.

Aangekomen bij een smalle kloof gebeurt het, de avond begint te vallen, de hemel verspreidt een zwak licht. Vincent ziet hem het eerst: daar op zo’n 150 meter afstand, onderaan een overhellende rots ligt hij. ‘Het was een religieuze verschijning,’ laat Sylvain weten, ‘de herinnering aan dat visioen heeft nog altijd iets heiligs voor mij’. De panter, zich van geen onraad bewust, ligt te dutten, snuift af en toe de lucht op en geeuwt met opengesperde muil. Hij voelt zich onaantastbaar, hij is onaantastbaar. En dan rekt hij zich uit, keert de vier de rug toe en verdwijnt.

Sylvain vervalt weer in beloftevolle mijmeringen, eens terug in Frankrijk zou hij observeren zoals hij deze dagen gedaan had. ‘Observeren was een handelswijze, het moest een levenswijze worden’, noteert hij.

Sylvain vergelijkt Vincent met Moby Dick: hij zoekt geen walvis maar een panter, niet om die te harpoeneren, maar om hem te fotograferen. De handen van Sylvain liggen open door de bijtende koude, maar hij blijft in de weer met zijn notitieboekje, hij zoekt zoals hij beweert steeds naar het juiste woord. Hij heeft Histoires naturelles van Jules Renard bij zich, hierin vindt hij prachtige aforismen en zelf probeert hij er ook te formuleren.

Wilde ezel: belichaamt de waardigheid van de miskenden; God heet de panter als vloeiblad gebruikt om de inkt van zijn pen op te deppen.’ ‘En de mens’, vraagt Marie, ‘krijgt die geen aforisme?’ ‘De mens?’, antwoordt Sylvain, ‘God heeft gedobbeld en verloren.’

Sylvain vergelijkt het op de uitkijk liggen en misschien niets gezien hebben met een passage uit Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust, waarin die beschrijft hoe de verliefde Swann genoegen neemt met de wetenschap dat zijn geliefde, Odette de Crécy, in zijn nabijheid zou kunnen zijn, ook al zou hij haar niet ontmoeten. En hij vervangt in een passage uit de roman van Proust Odette door ‘de sneeuwpanter’.

De vier zien de panter enkele dagen later nog een tweede keer. Ook nu laat Sylvain zich tijdens het op de loer liggen bedwelmen door visioenen over de stranden van Mozambique, een schilderij in het museum van Le Havre, de gezichten van vrienden… En opeens zien ze hem, sluipend langs een bergkam naar een plaats waar blauwschapen staan te grazen. ‘Heel langzaam naderde het massavernietigingswapen het nobele offer van de morgenstond’. Sylvain wordt zowaar poëtisch. De aanval mislukt echter als een van de blauwschapen de panter opmerkt en nee, ze slaan niet op de vlucht, maar keren zich allemaal om in de richting van de panter, die ervanonder muist.

Ze zouden de sneeuwpanter nog een derde en laatste keer zien alvorens ze weer naar Frankrijk terugkeren. Marie heeft ‘iets groots en donkers’ opgemerkt, het is een stervende jak, doodgebeten door de panter. In een naburige grot zouden ze schuilen en hopen dat de panter zou terugkeren. En ja, als ze na een nacht in de grot ’s morgens opstaan, zien ze de panter, met zijn lippen rood van het bloed, naast het karkas liggen. De panter blijft nog en hele tijd tukken, twee gieren staan al op een richel op de uitkijk. Sylvain denkt aan het meisje uit Les Landes. Dan richt de panter zich op en de glanzende vacht, met mannelijke kracht en vrouwelijke gratie, verdwijnt uit het zicht. De dag verglijdt, in stilte strompelen de vier naar hun schuilplaats.

Sylvain besluit zijn boek met: ‘Het duister rukte op. Vaarwel panters!

Sylvain Tesson, De sneeuwpanter, De Arbeiderspers, 2021

The Velvet Queen (Blu-ray en DVD), 92 minuten, 2022

PS. Tijdens zijn verblijf in Tibet nam Vincent Munier een foto van een sneeuwvalk. Pas maanden later ontdekte hij dat ook de sneeuwpanter erop stond. Zie jij hem?

Synopsis

De schrijver volgt natuurfotograaf Vincent Munier naar Tibet om daar de sneeuwpanter vast te leggen, die inderdaad drie keer verschijnt als een soort religieuze openbaring.

Bart Madou
Leestip van Bart Madou
… cortesia, een bepaalde 'hoffelijkheid' die je moet opbrengen bij het lezen van een boek. (G. Steiner)

De sneeuwpanter
Titel:
De sneeuwpanter
Auteur:
Sylvain Tesson
# pagina's:
187 p. : ill.
Genre:
Reisverhalen
Uitgeverij:
Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN:
9789029542609
Materiaal:
Boek
Onderwerp:
Mens en dier, Sneeuwpanters, Tibet ; reisverhalen
Aanbevolen voor:
hartverwarmend,
betoverend

Gerelateerde leestips