Niet bezwijken voor verdriet
Wat gebeurt er met ons wanneer mensen ons worden ontnomen? Dit is de vraag die Massimo Recalcati zich stelt in zijn boek Het licht van dode sterren. Eigenlijk is het een pracht van een metafoor. Het licht van de sterren die wij – bij helder weer – aan de hemel zien, is niet afkomstig van nog bestaande sterren, neen, door de vertraging – ondanks de lichtsnelheid – van jaren, miljoenen jaren allicht, komt het licht van al die dode sterren tot ons. In feite zien wij een aanwezigheid die uit afwezigheid bestaat. Zo ook zijn de ons ontvallen geliefden niet meer bij ons, maar blijven ze zichtbaar, zijn zij niettemin aanwezig. Het voelt aan als een vorm van nostalgie, wat Recalcati nostalgie-dankbaarheid noemt. ‘… maar in plaats van ons te laten treuren om het verleden straalt het (voorbije) in al haar afwezigheid en komt tot ons als een onverwachte verschijning’ (Blz. 129).
Recalcati probeert in zijn boek (be)grip te krijgen (voor) op de reactie van mensen bij de traumatische ervaring van verlies. In zijn inleiding stelt hij: ‘rouw kan chronisch worden (melancholie), kan ogenschijnlijk worden ontkend (manie) of een echt heilzame, symbolische verwerking teweegbrengen van de leegte die door het verlies is ontstaan (rouwarbeid)’ (Blz. 12). Over al die aspecten gaat het boek. Maar de auteur – Recalcati is psychoanalyticus – beweert dat rouwarbeid nooit volledig kan worden afgerond, er blijft steeds een rest over en zo ziet hij iets gemeenschappelijks aan rouw en nostalgie: het onomkeerbare van het verlies verenigt zich met onze behoefte het verlorene terug te halen. (Blz. 13). Gaat het eerste deel van zijn boek over rouw – de pijnlijke gemoedstoestand die de achterblijver treft – en rouwarbeid, dan wijdt hij het tweede deel aan nostalgie, waarbij hij twee soorten nostalgie herkent: de eerste soort is die van spijt en treurnis, de tweede die van dankbaarheid. En het is vooral op die laatste vorm van nostalgie, nostalgie-dankbaarheid, dat hij focust. In tegenstelling tot nostalgie-treurnis, die herinneringen oproept aan een onherroepelijk verloren verleden, blijft nostalgie-dankbaarheid niet steken in treurnis, maar ‘ontpopt zich tot een krachtige, psychische bron voor een hernieuwd bestaan.’ (Blz. 14)
In deel een betoogt hij dat er eigenlijk geen natuurlijke dood bestaat, wij zijn geboren om te leven, niet om te sterven. Zo is de dood zeker en onzeker tegelijk, vandaar ook dat bijvoorbeeld Heidegger kan beweren dat angst onze belangrijkste grondstemming is. Recalcati gaat dieper in op de uitdrukking ‘iemand gaat heen’. Het wil zeggen voorgoed de banden met de gekende wereld verbreken, anderen leven gewoon verder, maar wie achterblijft wordt plots van het leven uitgesloten. Dit is de grondslag van alle rouw: het gevoel dat de verlorene nog steeds bij ons is, maar toch is hij of zij er niet meer. Denk aan het licht van dode sterren. En dat is nu ook de grondslag van de liefde, want is het niet zo dat je in de liefde ervaart dat je steeds wordt verwacht? En dan is er ineens niet meer die iemand, die Ander die op je wacht. En dat is wat elke rouw kenmerkt: ‘het trauma van het verlies dat bestaat uit het feit dat er niemand meer op je wacht.’ (Blz. 39)
Recalcati gaat dan dieper in op het melancholisch angstgevoel dat zich manifesteert wanneer een depressieve reactie op het traumatische verlies voortduurt. Hij verwoordt het kernachtig als hij schrijft dat het verleden alles opzuigt. ‘De enige aanwezigheid is die van het betreurde object, de altijd aanwezige afwezigheid van het verlorene.’ (Blz. 56)
Maar de rouw kan ook radicaal afgewezen worden, dit is volledig tegenovergesteld aan de melancholische reactie, zoals Freud het zelf ooit formuleerde. Zo zie je dat vaak euforie en hyperactiviteit domineert in geval van een manische ontkenning van verlies.
Zowel verregaande melancholie als een manische reactie kunnen de rouwarbeid in de weg staan, daarom is het belangrijk dat rouw erkend wordt als pijnlijk – geen rouw zonder pijn – en dat rouwen zich tot chronische rouw ontwikkelt. Recalcati geeft dan mooi het verschil tussen rouw en rouwarbeid aan: ‘rouw is een psychische en emotionele reactie op het traumatische verlies (…), terwijl rouwarbeid een psychische verwerking is van het ervaren verlies.’ (Blz. 76) Rouwarbeid moet finaal de overgang maken van de onomkeerbare dood van de geliefde naar het afscheid van de geliefde. Of: de verdwijning van het object vertalen naar een scheiding van het object. En, zo betoogt Recalcati, het gaat bij rouwarbeid om echte arbeid, en er bestaat geen arbeid die niet ook de materiële consistentie van tijd veronderstelt. Iets wat ook Freud zeer goed wist. In een notendop: ‘nagedachtenis, pijn en tijd vormen de drie belangrijkste elementen van elke rouwarbeid’. (Blz. 89)
Recalcati hamert er ook op dat er geen snelle rouw bestaat, meer zelfs, rouwarbeid kent in werkelijkheid nooit een echt einde. En zo belanden wij bij de nostalgie, waarbij eerst de nostalgie-treurnis besproken wordt, nostalgie als een vorm van Heimweh, een (pijnlijk) verlangen naar huis, verlangen naar een verleden. Als voorbeeld wordt het verlangen van Odysseus naar Ithaka aangehaald. Maar zoals al aangegeven, er bestaat ook een ander soort nostalgie: de nostalgie-dankbaarheid die op zoek gaat naar een nieuwe band tussen het verleden en de toekomst. Nostalgie wordt hier ontdaan van haar rouwranden beweert Recalcati. ‘Afwezigheid is hier niet slechts de zinloze ruimte van de dood, maar de oorsprong van een nog onbekend leven.’ (Blz. 132) In dit deel is Freud opnieuw niet ver weg en ook Marcel Proust bekleedt hier een opmerkelijke rol, zeker wanneer er ingegaan wordt op drie verschillende vormen van geheugen: het archiefgeheugen of het geheugen als reiskist, het spookgeheugen dat ons achtervolgt (de terugkerende droom, het trauma) en, wat Recalcati het geheugen van de toekomst noemt, een geheugen dat ‘gegrepen is door een voorwaartse beweging.’ En hier wordt verwezen naar de beroemde beschrijving door Walter Benjamin van de engel van de geschiedenis, die achterwaarts de toekomst in wandelt, zijn blik gericht op het verleden.
Recalcati besluit dan: ‘… dit tweede gezicht van de nostalgie – de nostalgie-dankbaarheid – voorziet de tijd die nog voor ons ligt van brandstof zonder het verleden af te sluiten: ik put kracht, energie, sterkte uit wat er niet meer is en er ook nooit meer zal zijn, omdat het licht – net als dat van dode sterren – mij nog steeds bereikt, op mij schijnt.’ (Blz. 147).
In een soort nawoord mijmert Recalcati nog over de dwingende boodschap van de stervende, geformuleerd in de woorden ‘neem me mee’ en wijdt hij ook enkele beschouwingen aan het weldadige van de kunst bij rouw.
Massimo Recalcati, Het licht van dode sterren – over rouw, verdriet en troost, De Bezige Bij, 2023, 175 blz.
Synopsis
Filosofisch-psychologische verhandeling over de complexe gevoelens die bij trauma en verlies kunnen horen.