De kracht van taal
“Gezocht, nieuw hoofd. Maat S, mag gebruikssporen hebben mits functioneel intact.”
Het klinkt als een grappig zoekertje uit de zondagkrant. Maar dat is het niet. Het is de noodkreet van een jonge vrouw die wordt geteisterd door helse migraineaanvallen.
In het boek probeert de ik-figuur de pijn een taal te geven en verpersoonlijkt haar in Antaura, de Griekse migraine-demon die zich in haar hoofd nestelt. Ze snakt naar een leven zonder die kwelgeest, en zoekt allerlei manieren om eraan te ontsnappen. Dokters of therapeuten brengen geen soelaas, de blauwe pillendoosjes (triptanen?) verlichten, maar bieden geen pijnvrije toekomst.
Daarom zoekt ze houvast in de pijncirkel van historische figuren, vrouwen die volgens haar interpretatie één voor één met dezelfde helse migraine worstelden: Susan Sontag, Joan Didion, Virginia Woolf,… Ook Anne Finch Conway, de zeventiende-eeuwse filosofe over wie ze haar eindwerk maakt en in wie ze haar grootste hoop legt om de migraine in taal te vangen.
Door het boek heen wordt op haast filosofische manier duidelijk dat geen van die pogingen soelaas brengt. Het hoofdpersonage slaagt er niet in de pijn een echte plaats te geven en kiest ervoor ze in stilte te ondergaan. Dit doet ze op allerlei manier door bij elke migraineaanval te verdwijnen in de ‘tussentijd’ zoals ze in het boek omschreven wordt, een tijd waarin de wereld stilvalt en alleen de pijn nog een stem heeft. Ze strijdt niet enkel met de allesoverheersende pijn zelf, de bovenlaag, maar ook met haar schaamte en met de overtuiging dat de wereld een migrainepatiënt niet zal aanvaarden. Ze schaamt zich en wil wegkruipen om niemand tot last te zijn. Migraine wordt dan ook de ‘wegkruipziekte’ genoemd.
Het wegkruipen in de ‘tussentijd’ komt in het boek op allerlei manieren in beeld: haar studentenkamer waarin ze zich achter een muur van papier inkapselt, het duistere souterrain, haar zwerfnachten in een minuscule tent, de kronkelende metrogangen, de raamloze bibliotheek, de stille kerk, en zelfs het grottenstelsel waar met school in terecht komt. De sensaties van de jonge vrouw zijn meesterlijk beschreven.
“De taal waarmee we migraine beschrijven schiet schromelijk tekort.”
In Nachtschade zoekt Emma Laura Schouten naar taal die de pijn kan verwoorden. Het verhaal ontvouwt zich als een fragmentarisch en grillig geschreven geheel dat de pijnbeleving scherp voelbaar maakt. Pijn verloopt immers nooit rechtlijnig. Het boek is dan ook niet zo plot gedreven, maar de schrijfster hanteert taal en beeldspraak zo kundig dat de pijn haast tastbaar wordt. Voor de lezer vraagt het inspanning om de verschillende fragmenten en schrijfstijlen te volgen, maar die inspanning wordt royaal beloond. De transformatie is prachtig:
“Na de afdaling stijg je op. Wanneer ze wijkt is het geen verlichting maar het licht dat je zelf binnenlaat, en in dat oerlicht is alles voor even als nieuw…”
Subliem hoe iemand erin slaagt om iets zo moeilijk als pijn eerlijk te verwoorden. Een boek dat je volledig moet lezen en laten bezinken om het naar waarde te schatten. Virtuoos geschreven.