Een (te) hardwerkende literatuurkritikus

Tijdens zijn leven heeft Bruno Schulz (1892-1942) drie romans geschreven: De Kaneelwinkels, Sanatorium Clepsydra en De Messias. Van deze laatste is helaas enkel de titel overgebleven, het manuscript is verdwenen, vernietigd wellicht. Cynthia Ozick (°1928) is een Amerikaanse schrijfster, volgens Wikipedia is zij nog in leven, ondanks haar zeer hoge ouderdom, 96 jaar. In 1987 schreef ze de roman The Messiah of Stockholm, De Messias van Stockholm. Protagonist is Lars Andememing – een Pools vluchteling uit 1942, hij heeft zijn naam zelf gekozen. Lars Andememing is – dat denkt hij toch – de zoon van Bruno Schulz. Hij heeft zijn vader nooit gekend, noch de vader zijn zoon, want Bruno Schulz werd in 1942 doodgeschoten door de Gestapo.
‘Zijn vader, tekenleraar op een middelbare school, die een obscuur leven had geleid in een obscuur stadje in Galicië, was de auteur van zekere merkwaardige verhalen. Zijn naam was Bruno Schulz.’
Lars Andememing is een eenzaat, een ‘gefnuikte ziel’, weliswaar tweemaal getrouwd en vader van een dochter, die hij sinds zijn scheiding niet meer gezien of gehoord heeft. Hij woont op een huurkamer met niet meer dan een zelden opgemaakt bed en aan de muur boven zijn bed heeft hij twee motto’s geplakt: ‘zelfs Leonardo da Vinci had maar vierentwintig uur per etmaal’ en ‘ook Archimedes sliep wel eens’. Hij werkt als recensent bij een Zweedse krant en verzorgt er op maandag vooral de – weinig gelezen – bijdragen over boeken van meestal Midden-Europese auteurs: Kafka, Mann, Musil, Broch, Canetti, Jabès en Kundera. Hij heeft twee collega’s die hem wat meewarig behandelen. Zij verzorgen de meer gelezen recensies van woensdag en vrijdag: Gunnar Hemlig en Anders Fiskyngel. Verder is Lars een vaste klant bij een nogal mysterieus boekwinkeltje, gerund door Heidi Eklund, zij is zowat de enige mens waarmee hij echt contact heeft en zij kent ook het geheim van zijn afkomst: zoon van Bruno Schulz. ‘Ze was ooit over hem gestruikeld toen hij naast zijn boekentas tussen de S’en in Romans Buitenland geknield lag – een nieuw gezicht in de winkel, en toen talmde hij al een uur of langer over een exemplaar van De Kaneelwinkels in het Pools’. Lars spreekt geen Pools en dankzij Heidi slaagt hij erin Pools te leren bij een Poolse dame van stand, niet meteen zijn type, maar het loont. Heidi gaat mee in zijn verhaal, maar is vooral geïnteresseerd in de schietpartij waarbij Lars’ vader gedood werd. ‘Zijn vaders verhalen waarin grimmig geslepen werkwoorden en naamwoorden op een kronkelweg werden gezet om zich aan verzwelgingen en gedaanteveranderingen te wagen (…) Heidi schoof dit allemaal terzijde: het was de feitelijke catastrofe waar ze op uit was, Lars’ vader, overhoop geschoten in de goten van Drohobycz met tweehonderddertig andere joden. Op een donderdag in 1942.’
Op een dag vindt hij in de papiermand van Anders een Amerikaanse recensie van De Kaneelwinkels. In Amerika is de roman vertaald als The Street of the Crocodiles, naar een van de meest gruwelijke verhalen uit de roman. Sanatorium Clepsydra draagt in het Engels de titel Sanatorium Under the Sign of the Hourglass (een ‘eindeloze sleep van gesis’, zoals Lars opmerkte). Lars spoedt zich naar Heidi om dit triomfantelijk te melden: ‘Hij heeft de overkant gehaald, eindelijk!’ maar Heidi blijft sceptisch en al zeker over zijn afkomst.
Maar Lars is al even sceptisch over Heidi, die gehuwd is met dokter Eklund; omdat Lars hem nog nooit gezien heeft, gelooft hij haar niet. Op een avond, wanneer hij maar blijft snuisteren in de rekken van de winkel, wil Heidi gaan slapen en geeft hem een sleutel – de sleutel van dokter Eklund – zodat hij kan vertrekken wanneer hij wil, hij moet hem maar terugbrengen. ‘s Anderdaags op de redactie van de krant ontvangt hij een briefje van Anders dat Anders zelf gekregen heeft van de receptioniste. ‘Mevrouw Eklund heeft gebeld over uw zuster’ stond erop geschreven. Wat voor onzin is dat nu, denkt Lars, ik heb helemaal geen zuster. Lars gaat pas de week erna naar Heidi. ‘Er is hier een vrouw geweest met een wit plastic tasje’, zegt ze, ‘die beweerde dat ze het manuscript van De Messias bij had’. ‘De Messias? Niemand heeft dat manuscript. Het is weg. Het bestaat niet.’ ‘Maar zij heeft het in haar tasje’ ‘Wie dan in godsnaam?’ ‘Je zuster’ ‘Er is geen zuster. Een oplichtster. U bent bij de neus genomen’ ’Ze zei niet dat ze jouw zuster was, zij noemde zich de dochter van de auteur, dus als jij diens zoon bent, dan moet zij jouw zuster zijn.’ Maar de vrouw is verdwenen zonder een adres of een telefoonnummer achter te laten, ze heeft enkel gezegd dat ze zou terugkomen en dat ze iemand zocht die Pools sprak. Lars gaat dan naar zijn werk en kan het niet laten om te verkondigen dat het manuscript van De Messias terecht is, maar geen mens die hem au sérieux neemt, dus slentert hij naar zijn kamer waar een onbekende vrouw hem opwacht, de vrouw met het witte tasje. ‘Mevrouw Eklund heeft me gezegd waar u woonde’. Ze zegt dat ze Adela heet en vertelt ook wat er in die tas zit. Lars kan zijn vreugderoes nauwelijks meester. Hij vraagt haar uit, er komt een woordenwisseling, Lars tracht haar tas te ontfutselen waarbij hij haar wegduwt. Onthutst sleurt Adela de tas weer uit zijn handen en loopt weg. Lars spoedt zich dan naar Heidi’s boekwinkeltje, waar hij bij Heidi nu ook haar man, een pijprokende dokter Eklund vindt. Dus toch. Uit het niets verschijnt ineens Adela, ditmaal met een koperen amfoor in haar armen. Het manuscript bevindt zich daarin. Er heerst nogal wat verwarring in het gezelschap, Lars merkt dat Adela en dokter Eklund hetzelfde accent hebben en ook dezelfde gelaatstrekken; als de dokter en Adela onder één hoedje beginnen te spelen, weet Lars het zeker: de dokter en Adela zijn vader en dochter en heel die geschiedenis met dat manuscript is verzonnen en vals. In een plotse reflex weet Lars een lucifer in de amfoor te gooien, waardoor het manuscript ontvlamt en verbrandt. ‘Het laatste geesteskind van Drohobycz, opgegaan in rook’.
Nu, zo eenvoudig als hierboven voorgesteld is het natuurlijk ook niet. Naast de hoofdlijn zijn er ook spitse beschrijvingen van bijvoorbeeld de rivaliteit tussen de redacteuren Gunnar Hemlig en Anders Fiskyngel. Af en toe waagt Cynthia Ozick zich ook aan een stijloefening, bewust geënt op de stijl van Bruno Schulz, neem nu de volgende passage, die zo uit De Kaneelwinkels zou kunnen komen: ‘Toch was het waar, wat Adela hem had verteld: de volgorde van de bladzijden maakte geen verschil. De arme gehavende vellen waren grillig genummerd, en sommige helemaal niet, en de ene wieling stroomde over in de andere, er waren sequenties en consequenties, parallellen en paradoxen, hoe je ze ook verschoof. Lars dacht aan de bergketens die uit het ravijn van de wereld rezen, langs de allerdiepste ruggengraat der zee, zo platonisch peilloos en donker dat zelfs de schielijke blindvis naar hoger water wegzwemt – maar in deze omgeslagen spuwbak van een afgrond zijn kruisende rivieren, maalstromen met schuimende kolkende halzen, veelvoudige wateren die zich opwaarts vervlechten, cascaden waaruit beekjes als haren ontspruiten, en duizenden vlieten en scheuten die de toppen van het oceanische landschap bestormen. Zo zat het met de ratio achter orde en aantal en indelingsschema van De Messias, waarin alles verstrekkend samenviel, alles gelijktijdig en veelvormig was.’
Op het einde niet meteen een happy end, Lars ziet in zijn gedachten nog een glimp van zijn vader, Bruno Schulz – de man in de lange zwarte jas, voortijlend met een metalen sokophoudersdoos in zijn armen geklemd … De roman eindigt ten slotte met deze zin: ‘En dan, in het blauwe licht van Stockholm, te midden van zebrawalmen, dan rouwde hij.’
Cynthia Ozick, De Messias van Stockholm, Van Gennep A’dam, 1988, 149 blz. Vertaling Mea Flothuis.